De farizeeër en de tollenaar, tiende zondag na Pinksteren (2024).
Broeders en zusters, de farizeeër van het evangelie van vandaag had op zich wel een paar goeie dingen gedaan. Hij ging bidden en vasten. Hij was kuis. Hij had niet gestolen maar zelfs geld gegeven aan kerk en arme mensen. Dat lijkt goed. Het is allemaal schijn.
Hij bad niet tot God, maar bij zichzelf staat er. Hij ging bij zichzelf te rade. Allemaal vruchteloze gedachten ontstaan dan. “U hebt zich blindelings laten leiden naar de stomme afgoden” zegt de apostel Paulus in de eerste lezing daarover. Wie niet God voor ogen heeft bij zijn gebed, maar alleen maar in zichzelf redeneert gaat achteruit in zijn relatie met God en medemensen.
Als we naar de Mis komen, begint deze in zijn opbouw met een schuldbelijdenis. De farizeeër slaat dat over. Hij zit zo over eigen voortreffelijkheid te redeneren dat hij geen schuld ziet. Andere mensen, die zijn schuldig. Hij wijst er zelfs een aan. Die tollenaar, die is slecht. En zo valt er van iedereen veel te zeggen, te roddelen, te overpeinzen behalve van degene waarvoor hij zelf verantwoordelijk is: zichzelf.
Behalve dat hij volgens zichzelf geen fouten maakt, dikt hij het nog wat aan. Trots denkt hij aan al zijn voortreffelijke dingen. Wat voor een geweldige kerel hij is. Dat doet me denken aan een liedje destijds met de tekst: “Het is moeilijk bescheiden te blijven als je zo goed bent als ik.” Nou in de bijbel staat ook geschreven: “wie denkt dat hij zonder zonden is, bedriegt zichzelf”. Christus is voor onze zonden gestorven, als je je eigen zonden niet kent, dan wordt het hoog tijd dat je bij God te rade gaat en bidt zoals in een avondgebed: ”Kom Heilige Geest verlicht mijn verstand om mijn zonden te kennen en geef mij de genade van een oprecht berouw.”
Er staat dus wel dat de farizeeër God dankte, maar het was een gebed bij zichzelf. Hij had met het woord “God” helemaal niet God voor ogen. Hij mat zich een trotse houding aan, hij stond rechtop en kwam niet verder dan dat hij alle goede daden alleen aan zichzelf te danken had. Natuurlijk zijn goede daden ook mede mogelijk gemaakt door een eigen bijdrage, maar om nou God helemaal buiten beschouwing te laten en de gaven van de Heilige Geest, die Heer is en leven geeft buiten beschouwing te laten, dan heb je de plank toch wel volledig misgeslagen. Zo oordeelt ook Jezus, wiens oordeel alleen telt. Hij zegt dat de farizeeër niet gerechtvaardigd wegging na zijn gebed, zijn zonden waren niet vergeven, maar zelfs vermeerderd door een inhoudsloos gebed en zijn houding tegenover God en medemens. Deze medemens, de tollenaar zou God vrijspreken. Maar de farizeeër deed het tegendeel, hij vergaf niet maar wreef de zonde er nog eens goed in, hij attendeerde er nog speciaal op. De relatie met medemensen was na het schijngebed ook verslechterd.
Op zich stonden tollenaars bekend om hun slechte daden. Te veel belasting heffen en gelden in eigen zakken steken. Kortom: de mensen bestelen. Op zich zijn deze daden niet goed natuurlijk. Maar in het evangelie van vandaag stelt Jezus een tollenaar ten voorbeeld die afstand wil gaan nemen van slechte daden. Iemand die niet bij zichzelf te rade ging, niet bij zichzelf ging bidden, maar zich tot God richtte. Hij sloeg het confiteor, de schuldbelijdenis niet over. Hij had een beeld van God. Hij wist tegen wie hij sprak. Hij sprak tot de Almachtige Vader die ons geschapen heeft en alles gemaakt en gegeven heeft wat we hebben. Hij wist zijn plaats en bleef op een afstand staan en durfde niet te kijken. En voordat hij begon te bidden tot deze grote God sloeg hij zich op zijn borst. De woorden die hij dan bidt is de slotzin van het Oefening van berouw, welk gebed ook bij de biecht gebeden kan worden: “Heer wees mijn zondaar genadig”. Jezus oordeelt dat deze tollenaar het weer in orde gemakt had met God.
Om nu extra tot uitdrukking te laten komen dat al het goede, al het leven van God komt zet de kerk vandaag in de liturgie de woorden van Paulus aan de Corinthieërs tegenover het evangelie. Paulus noemt exceptionele, uitzonderlijke gaven waarbij het zonder meer duidelijk is dat ze van God komen. Iedere gedoopte krijgt geloof, hoop en liefde geschonken waardoor hij met God om kan gaan. Iedere gevormde krijgt zeven gaven voor de belangrijkste vermogens verstand en wil, om deze te sterken. Paulus spreekt vandaag echter over enkele uitzonderlijke gaven die charismata genoemd worden en een zichtbare werking van God aanduiden waaronder de gave van genezingen en de gave van wonderen. In het dagdagelijkse leven lijken deze gaven minder voor te komen, maar ze zijn er wel, in de evangelies wordt dat uitgebreid beschreven maar ook beschrijvingen bijvoorbeeld in levens van heiligen. Ik eindig met een voorbeeld daarvan.
Eens werd een Joodse man die blind was bij pater Pio gebracht en men vroeg hem of hij tot God wilde bidden voor genezing. Pater Pio zei: nadat je gedoopt bent zal de Heer je je zicht geven. Enkele maanden later kwam de Joodse man terug, dit keer zonder zijn donkere bril. Hij legde toen uit dat hij, ondanks tegenstand van zijn familie, christen was geworden en was gedoopt, zoals gevraagd door pater Pio. In eerste instantie was hij ontmoedigd toen zijn blindheid aanhield. Het was misschien een nieuwe test van geloof. Maar geleidelijk, over een periode van maanden, keerde zijn zicht terug, en de dokter die hem eerder had verteld dat hij hopeloos blind was, was nu verbijsterd dat de ogen van zijn patiënt perfect genezen waren. Amen.